22 november 2022

Van Dijk over wetsvoorstel geborgde zetels

Lees hier de bijdrage van SGP-Senator Diederik van Dijk aan het debat over het initiatiefvoorstel van Laura Bromet (GroenLinks) en Tjeerd de Groot (D66) over het schrappen van de geborgde zetels voor bedrijven in waterschapsbesturen.

Het gaat in dit debat veel over het rapport van de commissie Boelhouwer. Ik wil beginnen met een rapport van recenter datum, het rapport van Johan Remkes naar aanleiding van de stikstofimpasse. Remkes wees op de groeiende kloof tussen stad en platteland.

Ik citeer: ‘In essentie zie ik dat mensen elkaar de afgelopen jaren steeds minder zijn gaan begrijpen. Zeker in het landelijk gebied wordt ervaren dat het op veel dossiers moet opdraaien voor problemen die vooral de stad ervaart. Mensen ervaren een groeiend verschil in culturele waarden, in economische positie en kansen. (…) Er is angst voor leegloop van het platteland, een gevoel dat ook ondersteund wordt door mensen die daadwerkelijk weggaan. Er is te weinig gevoel dat ‘Den Haag’ echt begrijpt wat daar speelt, dat er vooral over en niet met hen gesproken wordt en soms ook dat ze bewust klein worden gehouden.’

Herkennen de indieners deze kloof? Kunnen de geborgde zetels niet juist bijdragen aan het overbruggen van deze kloof?

De indieners doen alsof het wetsvoorstel een kleine verbouwing is in het huis van Thorbecke. Daar zet ik vraagtekens bij. Mijn indruk is dat in enkele dragende muren geboord en gezaagd wordt. Artikel 4 van de Grondwet regelt het actief en passief kiesrecht voor de algemeen vertegenwoordigende organen, dus organen waarvan de taak niet beperkt is tot een specifiek onderdeel van het totale bestuursterrein. Dan hebben we het over provincies en gemeenten. Waterschappen vallen hier niet onder. Dan moeten we ze ook niet zo behandelen.

Bij waterschappen is in tegenstelling tot provincies en gemeenten sprake van een gesloten huishouding en een beperkte taakopvatting, begrenst door artikel 1 van de Waterschapswet. Het gaat om een functioneel bestuursorgaan, waar de huidige belangenrepresentatie bij past. Hoe zien de indieners in dit licht de toekomst van het waterschap in het huis van Thorbecke?

Hebben de indieners wel een juist begrip van democratie? Enerzijds hebben ze het over het volledig democratiseren van waterschapsbesturen, daarmee bedoeld dat een waterschapsbestuur pas volledig democratisch is als alle zetels via algemene verkiezingen bezet worden. Anderzijds onderschrijven zij de zienswijze van de Raad van State.

De Raad van State geeft aan dat het erom gaat dat recht gedaan wordt aan de verschillende bestanddelen van democratie: representatie, participatie en deliberatie. Het gaat om belangenrepresentatie die past bij het karakter van een bestuursorgaan. Ook minderheden met gerechtvaardigde belangen moeten dus recht gedaan worden. Willen de indieners hierop reflecteren? Klopt het dat het niet gaat om meer of minder democratisering, maar om een ándere vorm van democratisering? Om het scherp te stellen: willen de indieners minder geborgde zetels, primair omdat ze vinden dat altijd moet gebeuren wat de meerderheid van het volk wil of willen de indieners minder geborgde zetels, omdat ze vanuit hun partij-ideologische visie vinden dat bijvoorbeeld de belangen van boeren niet zo relevant zijn?

Een belangrijke reden voor de indieners om in te zetten op het in hun ogen meer democratiseren van waterschappen is hun stelling dat nieuwe uitdagingen, waaronder klimaatadaptatie, ervoor zorgen dat het algemeen belang in plaats van sectorspecifieke belangen is gekomen. En dat die geborgde zetels daarom niet van deze tijd zouden zijn. In onze schriftelijke inbreng heeft mijn fractie erop gewezen dat het Rijk en de provincies, als hoeders van het algemeen belang, op basis van de Omgevingswet via omgevingswaarden en instructieregels, zorgen voor de kaders waarbinnen waterschappen als functioneel bestuur keuzes kunnen maken.

Provincies kunnen nu ook al bepalen waar waterbergingsgebieden komen en wat de normen zijn voor afvoer- en bergingscapaciteit van regionale watersystemen. Wordt het algemeen belang daar niet voldoende mee gediend? Moet dan ook het beetje directe invloed van geborgde zetels voor sectorspecifieke belangen op waterschapsniveau gemarginaliseerd worden?

Ik zou de andere kant op willen redeneren. Bij het oppakken van de nieuwe uitdagingen, zoals klimaatadaptatie en verbetering van de waterkwaliteit, hebben we juist de grondgebruikers als de boeren en terreinbeherende organisaties nodig en hun kennis van het gebied. Zijn geborgde zetels dan niet een prachtige uitvinding om deze grondgebruikers direct te betrekken bij de beleidsvorming? Het is de meest directe vorm van inspraak. Doen we onszelf niet te kort als we nu het aantal geborgde zetels verminderen?

De indieners geven aan dat grondeigenaren en ondernemers ook via politieke partijen hun invloed kunnen uitoefenen. Dat is te kort door de bocht. Het is in de eerste plaats niet geborgd. Het kan maar zo gebeuren dat er geen boer of terreinbeheerder gekozen wordt.

In de tweede plaats is een geborgde zetel meer dan alleen invloed hebben. Het betekent ook een nadrukkelijke weging van sectorspecifieke belangen. Het is verder een contactpersoon tussen bestuur en groepen van direct belanghebbenden. Relevant met het oog op het houden van draagvlak en betrokkenheid. Graag een reflectie hierop.

Waarom zijn de indieners zo bang voor geborgde zetels? De zetels met vertegenwoordigers van ingezetenen vormen in elk waterschap de absolute meerderheid.

Ik heb geen antwoord gekregen op de schriftelijk gestelde vraag of de indieners nu concrete zaken mis zien gaan waarbij de geborgde zetels door onevenredige aandacht voor sectorspecifieke belangen en onevenredige invloed het algemeen belang aantasten. Kunnen de indieners concreter worden? Waar zien ze het in de praktijk misgaan?

De SGP wil het aantal geborgde zetels niet vanuit Den Haag vastpinnen. Waarom durven we dit niet over te laten aan de provinciale democratie? In verschillende provincies kiezen de gekozen provinciale volksvertegenwoordigers voor meer geborgde zetels dan het huidige wettelijk minimum. Blijkbaar wordt de inbreng van de geborgde zetels door veel provinciale inwoners gewaardeerd. Waarom zouden we dit dan vanuit Den Haag dwarsbomen?

Met dit wetsvoorstel komen er vier geborgde zetels in zowel een waterschap van 18 zetels als in een waterschap van 30 zetels. Wat is de rechtvaardiging hiervoor? De Raad van State zegt als je het aantal geborgde zetels wettelijk vastlegt zou je dat ook moeten doen voor de totale omvang van het waterschapsbestuur. Hoe kijken de indieners en de minister hiernaar? Is in dit licht een heroverweging van het hele wetsvoorstel op zijn plaats?

De SGP is tegen het schrappen van de geborgde zetels voor bedrijven. Bedrijven dragen een significant deel van de opbrengsten van de zuiveringsheffing bij. Ze hebben 27% van de bebouwde oppervlakte in beheer. Afvalwaterzuivering is een grote kostenpost. Goed dat vertegenwoordigers van het bedrijfsleven kostenefficiëntie en doelmatigheid kunnen controleren.

De SGP stelt voor om – als het wetsvoorstel aanvaard zou worden – het na de komende verkiezingen van kracht te laten worden, tenminste voor het onderdeel geborgde zetels in het algemeen bestuur. Het is onzorgvuldig om dit al voor de aanstaande verkiezingen te doen. Kandidatenlijsten zijn afgerond of zelfs ingediend voordat de wet in het Staatsblad staat en provinciale verordeningen zijn aangepast. Indieners hebben aangegeven dat belanghebbenden via politieke partijen hun invloed kunnen uitoefenen. Door op de lijst te staan of door een eigen partij te beginnen. Dat is voor de komende verkiezingen redelijkerwijs niet meer mogelijk. Vanuit het oogpunt van behoorlijk bestuur vraag ik de minister of hij voornemens is het wetsvoorstel niet voor de komende verkiezingen van kracht te laten worden.