15 maart 2022

Senator Van Dijk over gezamenlijk gezag

Lees hier de bijdrage van SGP-Senator Diederik van Dijk over het Initiatiefvoorstel van Tweede Kamerleden Van Ginneken (D66) en Van Wijngaarden (VVD) over het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning. 

Het ouderschap is een unieke ervaring. Eén grote oefening in zelfverloochening. Een kind, zeker als het nog heel klein is, houdt geen rekening met de planning of behoeften van ouders. De eigen verlangens en behoeften staan op de eerste plaats. Bij de ouders gaat dit andersom: hun behoeften moeten wat naar achteren, naar de tweede plaats. Vandaar zelfverloochening, maar je krijgt er wel heel veel voor terug!

Voor de SGP is het gezin de hoeksteen van de samenleving. Daar krijgt het kind, als het goed is, die veilige plaats waar het kan groeien, spelen en leren. Dat betekent dat de SGP elk wetsvoorstel wat het ouderschap wil versterken, welwillend tegemoet treedt.

Ik geef de initiatiefnemers gelijk als ze zeggen dat een kind er niets aan kan doen in welke omstandigheden het geboren wordt. Of dat nu uit gehuwde- of ongehuwde ouders is. Voor de goede orde, in dit geval hanteer ik dezelfde definitie als de initiatiefnemers: gehuwd omvat juridisch gezien zowel het huwelijk als een geregistreerd partnerschap. Ik wil niet verhullen dat de SGP voorstander is van het bijbelse huwelijk als dé levenslange liefdesverbintenis tussen een man en een vrouw.

Kinderen hebben recht op opvoeding en verzorging door beide ouders volgens het IVRK artikel 7, lid 1. Wat de SGP betreft is dat heel belangrijk. Kinderen ‘neem’ je niet zomaar. Het gaat om een klein mensje dat aan je zorgen wordt toevertrouwd. Dat is een grote verantwoordelijkheid voor beide ouders.

Er zijn twee argumenten van de initiatiefnemers die mij onvoldoende duidelijk zijn. Het eerste is dat het gegeven dat een groot aantal kinderen buiten de huwelijkse relatie wordt geboren, op zichzelf niets zegt over de aard van de relatie tussen de ouders.

De initiatiefnemers gaan er op voorhand vanuit dat het hier gaat om relaties waarbinnen de intentie tot een duurzame opvoedingsrelatie wederzijds is. Echter, dat hoeft niet het geval te zijn. Hoeveel kinderen worden er niet geboren zonder beschikbare vader? Omdat die wel de lusten maar niet de lasten wenst te dragen? Ook deze kinderen hebben het recht op een liefdevol klimaat en deze alleenstaande moeders verdienen alle ondersteuning.
De vraag is of dit wetsvoorstel daar echt een bijdrage aan levert. Ook het argument dat een erkenner nu bij de rechter moet procederen om het gezag en daardoor tijd en geld kwijt is, zegt meer over toegang tot het recht dan over de wenselijkheid van dit wetsvoorstel.

Strikt genomen gaat dit voorstel niet over relatievormen maar over het waarborgen van de belangen van het kind. Tegelijkertijd heeft het wel alles met die relatievormen te maken. Inderdaad zegt de relatievorm op zichzelf niet alles over de intentie tot een duurzame opvoedingsrelatie.
In de visie van de indieners is het ook niet aan de overheid om te bepalen in welke relatie- of gezinssituatie ouders hun kinderen wensen op te voeden zolang het belang van het kind maar centraal blijft staan.

Maar daar zit ook gelijk het addertje onder het gras. Want wat is te vatten onder ‘het belang van het kind’? Het kan zomaar een term worden waarbij we er gemakshalve vanuit gaan dat we allemaal hetzelfde bedoelen. Maar definities doen ertoe en daarmee dus ook de omstandigheden waarin een kind opgroeit.

Natuurlijk is een huwelijk of geregistreerd partnerschap op zichzelf geen garantie voor een duurzame relatie. Gezien de vele echtscheidingen is het helaas zo dat het juridische huwelijk geen garanties biedt voor de toekomst. Maar daarmee is het niet om het even of mensen al dan niet een huwelijk aangaan. Immers, het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is een welbewuste daad waarin de intentie tot een duurzame relatie publiekelijk tot uiting komt. Volgens het Burgerlijk wetboek horen daar ook een aantal rechten en plichten bij, ook ten aanzien van de eventuele kinderen.

Daarom heb ik wat moeite met de stelling van de initiatiefnemers dat het met een huwelijk louter zou gaan om een formalisering van de relatie. Dat is toch te mager? Een huwelijk is een verbond wat twee mensen aangaan. Een verbond tussen twee individuen die elkaar liefde en trouw beloven en zich op die manier aan elkaar geven.
Het BW geeft dit duidelijk aan als zij stelt dat echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn. Ook zijn echtgenoten jegens elkaar verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen. Volgens het BW geldt dit zowel huwelijk als geregistreerd partnerschap.
Met andere woorden, de relatievorm is niet een soort formaliteit maar doet er wel degelijk toe. Het is juist dit kader dat maakt dat het voor de SGP vanzelfsprekend is dat gehuwde ouders automatisch beiden gezagsdrager worden.
Dat dit niet zomaar een mening is, wordt onderstreept door het gegeven dat veel ouders de (aanstaande) geboorte van een kind nogal eens aangrijpen als een reden om toch te trouwen of een partnerschap aan te gaan. Is die relatie dus echt zo irrelevant als de initiatiefnemers suggereren?

Nog één andere kwestie. In dit wetsvoorstel is beperkt aandacht voor tienermoeders. Zij kunnen volgens het BW geen ouderlijk gezag uitoefenen tenzij ze een meerderjarigheidsverklaring aanvragen. Maar, even afgezien van probleemsituaties, is het toch een natuurrecht dat de moeder het gezag over haar kind toekomt? Of ze nu minderjarig is of niet. Zij is immers niet alleen in tijdsorde maar ook in rangorde de eerste in de opvoeding. Ze omvat het kind in de geborgenheid van de moederschoot en ze is er met heel haar leven bij betrokken. En als zo’n jonge moeder de moedige beslissing heeft genomen om het kind te houden, is het dan niet vanzelfsprekend om haar het ouderlijk gezag automatisch te verlenen? En wat te denken van de moeilijk situatie van een minderjarige moeder en een meerderjarige vader die om allerlei redenen niet zomaar het gezag over het kind zou mogen krijgen? Hebben de indieners wel voldoende oog voor dit soort situaties? En wat moeten minderjarige ouders met de regel dat erkenning automatisch tot gezag leidt? Zij kunnen dat gezag onder de huidige wetgeving namelijk niet uitoefenen.

Ik vraag de indieners en de minister om te reflecteren op de vraag of de huidige wetgeving op dit punt nog wel voldoet en op welke wijze deze kwetsbare meisjes beter beschermd kunnen worden. Ik zie uit naar de antwoorden.