28 mei 2024

Dierenwelzijn

Op 21 mei j.l. debatteerde de Eerste Kamer over het dierenwelzijn. De diergezondheidsregels krijgen een update en daarbij moet een balans worden gevonden tussen verschillende belangen. Marc de Vries voerde namens de SGP het woord. Zijn bijdrage kunt u hieronder lezen.

Het welzijn van dieren is iets wat ons mensen ter harte moet gaan. Mensen hebben ten aanzien van dieren een verantwoordelijkheid. Als we in het begin van de Bijbel lezen dat de mens geroepen wordt om voor de schepping te zorgen betreft dat uiteraard ook de dieren. Adam moest het dier een naam geven en dat betekende dat hij zich moest verdiepen in hun aard om zodoende goed voor hen te kunnen zorgen. Helaas hebben wij mensen in onze hang naar weelde na de Tweede Wereldoorlog een immens systeem opgebouwd van grootschalige veehouderij gericht op zo veel mogelijk vlees voor een zo laag mogelijke prijs. Laten we deze ontwikkeling vooral niet wijten aan geldzuchtige veehouders. Zij hebben slechts uitgevoerd wat wij als samenleving wilden. Het is daarom rechtvaardig als wij met z'n allen de prijs betalen voor het weer terugdraaien van deze ontwikkeling.

De weg terug vereist een diepgaande andere manier van denken over deze omgang met de schepping dan die van de beheersingsdrift van het modernisme. Daarbij blijft wel gelden dat mens en dier verschillende plaatsen in de schepping innemen en dat het de mens is die verantwoordelijkheid draagt voor de schepping. Gelukkig is er de afgelopen decennia al veel verbeterd qua dierenwelzijn, maar er blijft nog genoeg werk aan de winkel. De intentie van het wetsvoorstel Dierenwelzijn, namelijk het bevorderen van dierenwelzijn, wordt daarom door onze fractie positief bejegend. Het is ook een verbetering ten opzichte van het amendement-Vestering, dat door veel onduidelijkheid nauwelijks handhaafbaar was.

Omdat de weg terug naar een dierwaardig systeem een diepgaande verandering van denken vraagt, is het in de visie van de SGP niet gewenst om bij het opstellen van algemene maatregelen van bestuur al vergaand in details te treden. Het zou eerder moeten gaan om het stellen van doelen en vervolgens het overlaten aan de expertise van de boeren om die doelen om te zetten in effectieve maatregelen. Onze fractie is dan ook positief gestemd over het feit dat de minister in de nota naar aanleiding van het tweede verslag aangeeft in de algemene maatregelen van bestuur zo veel mogelijk gebruik te zullen maken van kwantitatieve doelvoorschriften zodat de veehouders zelf invulling kunnen geven aan de realisering ervan.

Zoals Adam de aard van de dieren moest leren kennen bij het benoemen van de dieren, zo moet de boer zijn dieren leren kennen. Hij zal dan zien dat het tot het natuurlijk gedrag van dieren kan behoren om zichzelf en andere dieren te verwonden. Daarom is het in de visie van de SGP niet per se juist om altijd te streven naar het kunnen uitleven van natuurlijk gedrag. Dieren moeten soms tegen zichzelf en elkaar in bescherming genomen worden. Ook dat behoort tot de verantwoordelijkheid van de mens ten opzichte van het dier.

Wij hebben over de verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzien van dieren dan ook de volgende vragen aan de minister. Is de minister het met onze fractie eens dat natuurlijk gedrag niet altijd maatgevend kan zijn? Laat de wet voldoende ruimte om maatregelen te treffen die dieren tegen zichzelf en elkaar beschermen, uiteraard uitgaande van een situatie waarin het eventueel agressieve gedrag niet ontstaat door een dieronwaardige omstandigheid?

Bevordert de wet dat bij het afwegen van het spanningsveld tussen dierenwelzijn en dierengezondheid wordt gekeken naar wat volgens een professional zoals een veearts in het belang is van een dier en niet dat de finale afweging bijvoorbeeld door een ambtenaar wordt gemaakt? Is de minister het met onze fractie eens als wij stellen dat de "positieve emotionele toestand" van het dier een wel erg rekbaar begrip is? Zijn er wat betreft die verantwoordelijkheid geen grenzen ten aanzien van dierenwelzijn? In hoeverre wordt bij de actualisering van dierengezondheidsregels ook rekening gehouden met categorieën van dierhouderijen, zoals het houden van hulphonden, waarbij strikte eisen aan de opleiding en het houden van honden tijdelijk op gespannen voet kunnen staan met dierenwelzijn, maar die wel van grote maatschappelijke betekenis zijn?

In het wetsvoorstel ligt de focus op veehouderij, wat logisch is. Tegelijk is er ook onnodig dierenleed in de wetenschappelijke sector, bijvoorbeeld bij dierenproeven. De fractie van de SGP is blij om in het wetsvoorstel Dierenwelzijn te lezen dat bij algemene maatregel van bestuur ook regels kunnen worden gesteld voor dierenproeven. Voorziet de minister dat zulke regels omtrent dierenproeven ook op de korte termijn kunnen worden aangescherpt?

De volgende vragen van onze fractie betreffen de rechtmatigheid van het wetsvoorstel, in de zin van een eerlijke verdeling van de lasten over de verschillende maatschappelijke actoren die de huidige situatie veroorzaakt heeft. Zowel consumenten als producenten en overheid hebben bij te dragen aan de bevordering van het dierenwelzijn en de lasten die dat met zich meebrengt. Het is duidelijk dat de boeren een deel van de kosten van de transitie naar een dierwaardige veehouderij zullen moeten dragen. Zij spreken in diverse gremia hun bereidheid daartoe ook uit. Ik noemde al dat de Nederlandse veehouderij in het verleden al heel wat gedaan heeft in die richting. Zoals voor alle actoren in de keten, zullen ook voor hen de maatregelen realistisch moeten zijn. De uitvoering van de wet zal forse investeringen vragen. Onze vraag aan de minister is daarom de volgende. Misschien is het lastig om die in deze demissionaire situatie te beantwoorden, maar toch. Is het realistisch om te veronderstellen dat de in de nota naar aanleiding van het tweede verslag genoemde bedragen van 4,4 tot 5 miljard euro plus 1,1 tot 1,3 miljard euro, nodig om de wet uit te voeren, daadwerkelijk beschikbaar zullen komen?

Het is goed dat ook consumenten meer besef krijgen van de werkelijke kosten van vleesconsumptie. De huidige prijzen zijn nog altijd goeddeels gebaseerd op een op de oude leest geschoeide vorm van veehouderij. Het gegeven dat de milieukosten vrijwel niet aan de consumenten worden doorberekend, houdt de prijzen op kunstmatige wijze laag. Tegelijk worden consumenten met allerlei andere kostenverhogingen geconfronteerd. Recent nog is in deze Kamer gedebatteerd over de hoge woonkosten. Onze vraag aan de minister is dan ook de volgende. Is er zicht op welke prijsverhogingen nog redelijkerwijs aan de consument doorberekend kunnen worden zonder dat het eten van vlees een voorrecht wordt van de happy few die het zich financieel kunnen veroorloven? Hoe kan voorkomen worden dat hier sociaal onrecht ontstaat? Hoe kan bij een eventuele nadeelcompensatie voor de kosten van de transitie naar een dierwaardigere veehouderij worden voorkomen dat de extra lasten die ketenpartners gaan dragen, worden doorvertaald naar te sterk gereduceerde prijzen voor de boeren en te hoge prijsstijgingen voor de consument?

Mijn laatste punt betreffende de rechtmatigheid is de positie van Nederland in Europa. Wanneer het wetsvoorstel wordt aanvaard, vervult Nederland een voorbeeldfunctie in Europa, voor zover het die nu al niet vervult, wat een goede zaak is. Dat betekent wel dat er een oneigenlijke achterstelling in concurrentiepositie voor de Nederlandse veehouderij kan ontstaan. Het is daarom van groot belang dat onze overheid alle middelen inzet om de rest van Europa mee te krijgen in de beweging naar een dierwaardige veehouderij, uiteraard ook om de dieren zelf. In verband daarmee heeft mijn fractie de volgende vragen aan de minister. Wat zijn de consequenties van deze wet voor de Nederlandse positie in Europa wat betreft de productie van vlees? Welke middelen wil de minister inzetten om te bevorderen dat andere Europese landen het Nederlandse voorbeeld zullen volgen? Welke maatregelen treft de minister om prijsstijgingen van dierlijke consumptieproducten vanwege importbeperkingen te voorkomen? Wil de minister ook op Europees niveau meer inzetten op het voorkomen van dierenleed bij dierproeven, met name bij proeven waarvoor alternatieven mogelijk zijn of proeven die gericht zijn op het ontwikkelen van niet-medische producten?

Ten slotte kom ik op het punt van de uitvoerbaarheid. Het is bekend dat er op dit moment nog allerlei beperkende wet- en regelgeving is die het proces van de transitie ernstig vertraagt of in sommige situaties zelfs onmogelijk maakt. In de nota naar aanleiding van het tweede verslag noemt de minister onder meer vergunningplichtige bouw- en milieuactiviteiten. Onze vraag is daarom de volgende. In welk opzicht biedt de Omgevingswet daadwerkelijk mogelijkheden om procedures te versnellen? Gaat het daarbij echt om een substantiële versnelling of zal die misschien toch beperkt blijven?

De minister verwijst in zijn brief van 1 maart 2024 naar een duurzaamheidsstandaard waarover door markt- en ketenpartijen wordt gesproken. Is dat alleen "spreken over", of wordt die ook daadwerkelijk opgezet? Kan de minister op die ontwikkeling inspelen, bijvoorbeeld door een beloning voor partijen die voldoen aan die standaard?

Dan kom ik ten slotte op de handhaafbaarheid van de wet. Door het CDA is in de Tweede Kamer een motie ingediend over een onafhankelijke autoriteit die kan toezien op de markt. Het in leven roepen van zo'n autoriteit wordt ook door partijen aan de hoofdtafel van het convenanttraject als voorwaarde voor de uitvoerbaarheid van de wet genoemd. Wat ziet de minister als een wenselijke samenstelling van zo'n autoriteit? Is een duurzaamheidsstandaard die vanuit de markt wordt ontwikkeld ook iets waarop die autoriteit kan toezien?