14 februari 2023

Debat over verhoging van het strafmaximum voor doodslag

Op dinsdag 14 februari debatteerde de Eerste Kamer met minister Yeşilgöz-Zegerius over het wetsvoorstel om het wettelijk strafmaximum bij doodslag te verhogen van 15 naar 25 jaar. De bijdrage van SGP-Senator Diederik van Dijk is hieronder te lezen.

Het is één van de korte geboden uit de bekende Tien Geboden, zoals we die in de Bijbel vinden. Het zesde gebod: U zult niet doodslaan. Het leven is heilig en beschermwaardig. God heeft ieder mens geschapen en wie zich vergrijpt aan het menselijk leven, vergrijpt zich daarmee ook aan de Schepper van dit leven. Binnen het christelijk geloof wordt daarom een heel hoge waarde toegekend aan de bescherming van het menselijk leven. En dat geldt voor ieder mens, van welke komaf, kleur of leeftijd dan ook. Het geldt het ongeboren leven in de moederschoot, maar ook het broze en geknakte leven in hoge ouderdom.

Juist omdat het leven zo’n grote waarde kent, is het logisch dat diegene die zich vergrijpt aan dit menselijk leven moet kunnen rekenen op een zeer zware straf. De overheid heeft hier een expliciete verantwoordelijkheid.
Die strafmaat moet in verhouding staan tot de ernst van het opzettelijk doden van een ander mens. Bij een bewust en opzettelijk vergrijp tegen het leven is een hoge straf gerechtvaardigd. Als vergelding voor een gruwelijke daad en tot bescherming van de samenleving.

Voorgaande overwegingen bepalen de wijze waarop de SGP kijkt naar het voorliggend wetsvoorstel dat een verhoging van het strafmaximum mogelijk maakt in geval van doodslag.

Dit wetsvoorstel heeft een uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer en ook een substantiële schriftelijke behandeling in de Eerste Kamer gehad. Veel vragen en overwegingen zijn duidelijk geworden, waarvoor dank aan de minister. Ik wil nu nog de vinger leggen bij enkele punten.

Een van de doelen van het strafrecht is generieke en speciale preventie. Tegelijk wordt er stevig ingezet op resocialisatie van daders die nog in detentie zitten. Ergens zit hier een spanning tussen. Er moet een afschrikwekkende werking uitgaan van het strafrecht. Dat is een vorm van preventie. Tegelijk is het langer opsluiten van zware criminelen ook een vorm van preventie. Zolang iemand in de gevangenis zit, kan die niet opnieuw in de fout gaan. Ondertussen wordt ook de maatschappij beschermd. Harder bestraffen van doodslag past bij de maatschappelijke impact van deze vreselijke daad.

Hoe ziet de minister daarin de verhouding tussen preventie en bescherming van de samenleving enerzijds, en de grotere nadruk op resocialisatie anderzijds? Is het niet ook eerlijk om te zeggen dat sommige doodslagers eigenlijk niet meer vrij zouden mogen komen? Kortom, is het te overwegen om ook bij doodslag een mogelijkheid tot levenslang te verkennen? Immers, zoals ook in de behandeling in de Tweede Kamer duidelijk werd: tussen doodslag en moord zit het verschil van voorbedachte rade wat in de praktijk lang niet altijd valt te bewijzen terwijl de gruwelijkheid en gevolgen van de daad niet of nauwelijks verschillen. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

Het is aannemelijk dat de verhoging van het strafmaximum ook zal leiden tot een gemiddelde verzwaring van de strafeis door het OM en de strafoplegging door de rechter. Op termijn betekent dit een grotere druk op de capaciteit van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). In antwoord op onze vragen hierover, stelt de minister dat er na drie jaar na inwerkingtreding van de wetswijziging in kaart zal worden gebracht wat de precieze gevolgen zijn. Maar in hoeverre zijn die na drie jaar al duidelijk? Is het niet zinvoller om een dergelijke evaluatie later nog eens te herhalen, zeg over tien jaar?

Ik zag dat hier tijdens de behandeling in de Tweede Kamer ook al op is gewezen. In antwoord daarop gaf de minister aan dat zij de verwachting had dat er na drie jaar wel voldoende informatie zal zijn. Kan zij toelichten waarom zij dat denkt?

Voorzitter, tot zover. Ik zie uit naar de antwoorden van de minister.