7 juni 2016

Wet Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen

MdV, een aantal jaren geleden vroeg een ondernemer mij om advies. Zijn bedrijf, klein begonnen, was uitgegroeid tot 200 medewerkers. Maar hij had het gevoel dat hij niet meer zo goed wist wat er op de werkvloer leefde. Hoe kon hij dat oplossen? Ik vroeg of hij een OR had. Die was er niet, en hij vertelde dat hij een standaardreactie had als iemand uit zijn bedrijf om een OR vroeg. Dan sprong hij overeind en zei: “Daar is mijn stoel, over twee weken kom ik terug”.

Dit verhaal kwam bij mij boven bij bestudering van de Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen. Omdat de verantwoordelijkheden door elkaar gaan lopen, als mensen op de verkeerde stoel terecht komen. Net als bij die ondernemer: die had blijkbaar geen oog voor het feit dat bij medezeggenschap gezag en gezagsverhoudingen heel belangrijk zijn voor het goed functioneren.

Welnu, de fractie van de SGP ziet de gezagsverhoudingen heel nadrukkelijk in een breder levensbeschouwelijk kader. Daarin heeft God alle gezag, en Hij bekleedt mensen met gezag. In dat kader zijn er diverse gezagskringen te onderscheiden. Zo is er de gezagskring van de overheid versus de onderdanen. Een andere gezagskring is die van de arbeidsverhoudingen, tussen werkgever en werknemer, of tussen bevoegd gezag en personeel van een school.

Met die gezagsverhoudingen moet je heel zorgvuldig omgaan, zeker als overheid die door haar wetgevende taak gezag uitoefent over de gezagsverhoudingen binnen het onderwijs.

In deze wet gaat de rolverdeling tussen raad van toezicht, college van bestuur en medezeggenschapsraad door elkaar lopen.

En waarom? Vooral als reactie op incidenten waarbij inderdaad bestuurlijk grove fouten gemaakt zijn. Besturen zijn losgezongen van de werkelijkheid. Er zijn voorbeelden te over van bezuinigingen op onderwijs en inhoud, en inzet op gebouwen en outfit. Incidenten, die absoluut wijzen op een ongezonde structuur en cultuur.

Als er iets ongezond of ziek is, dan is er een medicijn nodig. Het medicijn is heel simpel: versterking van de bestuurskracht. Maar dat moet wel op de juiste plaats worden toegediend, zodat de governance wordt versterkt, met betere kaders, juiste verhoudingen tussen toezicht en bestuur. En bevordering van professionaliteit.

Kortom, de governance moet op orde zijn. Welnu, de governance-stuctuur is de achterliggende jaren neergezet. Maar de governance-cultuur moet nog groeien. Dat heeft tijd nodig. En zeker, het heeft ook versterking nodig, maar dan wel gericht op bestuur en toezicht.

Echter, wat doet deze wet: die geeft het medicijn niet aan de kwakkelende governance, maar aan de gezonde MR. Maar de MR is niet ziek. Waar een pil goed kan zijn voor de zieke kan het een gifpil blijken voor de gezonde. Dat risico loop je met deze wet, want die positioneert de MR als tegenkracht tegenover het bestuur en het toezicht.

MdV, dat is vreemd. Ik wil absoluut geen enkele MR diskwalificeren, maar nu wordt zij in een positie gemanoeuvreerd waarvoor zij niet optimaal is toegerust.

Iedereen die kinderen op school heeft weet hoe dat gaat: op enig moment krijgen alle ouders (beide echtelieden) het verzoek van de school of ze kandidaten weten voor de MR, of dat ze zichzelf als kandidaat willen opwerpen. Hetzelfde geldt voor het personeel, en voor studenten.

Nou, ouders kiezen iemand die ze kennen, personeelsleden kiezen een docent die zich opwerpt. Tenminste, als er meer kandidaten dan vacatures zijn. Zo niet, dan worden de kandidaten geacht gekozen te zijn. En bij studenten is de opkomst bij een stemming droevig, zo lazen we vorige week in de VK (3/6). Nog geen 3 op de 10 studenten bracht een stem uit: het lijkt wel een referendum. In datzelfde artikel las ik dat studentenfracties in Tilburg hun initiatiefrecht hadden gebruikt voor het plaatsen van magnetrons op de campus. Citaat van een student: ‘Zo zien studenten waar medezeggenschap toe dient en dat we er toe doen’.

Nogmaals, ik zal de laatste zijn om het werk van MR-en te bagatelliseren. Juist niet, ik zou hen willen plaatsen in hun eigen kracht, in plaats van als tegenkracht. In dat kader heb ik vragen aan de minister:

  • Moet een MR, die te maken heeft met veelvuldige wisselingen in de samenstelling, en waarvoor de kandidaatstelling op zijn minst als laagdrempelig moet worden beschouwd, een serieuze tegenkracht vormen? Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

Daar komt nog iets bij. Als de MR als tegenkracht wordt gepositioneerd, dan heeft dat ook consequenties als er dingen fout gaan. Dan is er een zondebok bijgekomen, want ook de MR is dan schuldig of medeschuldig. Terecht zou dan de MR het verwijt kunnen krijgen dat ze haar taak als tegenkracht niet goed heeft gebruikt.

  • Is de minister dat met de fractie van de SGP eens, of ziet u ontsnappingsclausules voor de MR, zodat ze uiteindelijk niet verantwoordelijk gehouden kan worden?

Ik vraag dit nadrukkelijk, omdat de minister in de Tweede Kamer zelf heeft gerefereerd aan vragen vanuit het veld, hoe het zit met de aansprakelijkheid van de MR als die verregaande bevoegdheden krijgt.

En andersom, als de bevoegdheden van de RvT worden uitgesmeerd over de MR, dan bevordert dat niet de scherpe inzet van die RvT. Dus vraag ik:

  • Wie heeft het laatste woord als RvT en MR niet tot consensus komen?
  • Stel dat er zaken misgaan door de inzet van de MR, in hoeverre is dan de RvT nog aansprakelijk?

De fractie van de SGP maakt zich ernstig zorgen over de tegenkracht-middelen die aan de medezeggenschapsorganen worden toegeschreven. Denk bijvoorbeeld aan het instemmingsrecht in het MBO op de hoofdlijnen van de begroting. Dat is een boterzacht begrip, dat alleen al vele interpretatiemogelijkheden in zich heeft. En, als de begroting ter discussie staat, dan staat alles ter discussie.

De positie van de bestuurders is dan ook niet te benijden: die zitten ingeklemd tussen de Raad van Toezicht en de MR. En als de MR niet instemt, dan wordt de begroting 3 maanden opgeschort.

  • Is de minister het met de fractie van de SGP eens dat een bestuur dat beknot wordt in de begroting geen slagen meer kan maken en dat dit de bestuurskracht niet versterkt, maar juist verlamt, of in ieder geval verzwakt?

MdV, in de Tweede Kamer heeft de minister aangegeven dat het instemmen op hoofdlijnen van de begroting niet meegenomen is voor het PO en VO, omdat ze duidelijk onderscheid ziet tussen funderend onderwijs en het middelbaar en hoger onderwijs.

  • Zou de minister kunnen zeggen welke verschillen ze bedoelt?
  • En hoe moeten wij nu duiden dat er vanaf 9 mei tot 6 juni een Internetconsultatie is gehouden over, jawel,  “instemmingsbevoegdheid medezeggenschap funderend onderwijs op hoofdlijnen begroting”?

Een ander zwaarwegend punt is de benoeming van bestuurders. De minister heeft in de Tweede Kamer keer op keer gewaarschuwd voor het verkeerd inzetten van de MR op het terrein van benoemingen. Dat past overigens nadrukkelijk bij de SGP-denklijn over gezagsverhoudingen. Terecht heeft de minister gewezen op de rolvastheid: de raad van toezicht is de verantwoordelijke partij voor benoeming, evenals voor schorsing en ontslag van het college van bestuur.

  • Is de minister het met de fractie van de SGP eens dat de eindverantwoordelijkheid voor benoeming en ontslag, oftewel de arbeidsrechtelijke positie van bestuurders, maar op 1 plaats in de organisatie kan en mag berusten?

In het wetgevingstraject is diverse keren gezegd dat hetgeen in de wet wordt vastgelegd moet worden gezien als het minimum. Dat betekent dus dat op instellingsniveau verdergaande bevoegdheden kunnen worden afgesproken.

  • Vindt de minister het aanvaardbaar dat de MR-bevoegdheden op dit gebied op instellingsniveau nog verder kunnen worden uitgebreid? En zo nee, hoe gaat zij dat voorkomen?

Er zijn ook scholen die andere vormen hebben dan alleen een raad van toezicht en een bezoldigd college van bestuur. Ik denk aan de kleinere scholen, vooral in het PO. Daar wordt zeer regelmatig gewerkt met een directeur en daarnaast een bestuur met bestuurlijke en toezichthoudende taken. Een dergelijk bestuur is onbezoldigd, het wordt gekozen door de leden van de vereniging, oftewel door de Algemene ledenvergadering. Het zou vreemd zijn als na een statutair geregelde bestuursverkiezing door de medezeggenschapsraad een negatief advies wordt uitgebracht.

  • Kan de minister klip en klaar aangeven dat het bij het adviesrecht met betrekking tot benoeming en ontslag van bestuurders niet gaat over vrijwillige bestuursleden van een vereniging, maar dat dit alleen gaat over bezoldigde bestuurders?

MdV, ik sluit af. Er dient een scherpe lijn te zijn tussen zeggenschap en medezeggenschap. Ik kom even terug op die ondernemer die de stoel van de zeggenschap aanbood aan degenen die om medezeggenschap vroegen. De fractie van de SGP heeft sterk het gevoel dat door deze wet het medezeggenschapsorgaan op de verkeerde stoel wordt gezet.

Vandaar dat ik met belangstelling uitzie naar de antwoorden op mijn vragen.