3 maart 2021

Stikstofwet

Gisteren debatteerde de Eerste Kamer over de Stikstofwet. Zoals zo vaak, zitten er in een wet voors en tegens. In dit geval ook, wat wel blijkt uit het feit dat er in boerenland verschillend over deze wet wordt gedacht. Er zijn boeren bij wie de voordelen van de wet het zwaarst wegen, maar er zijn er ook die de tegenovergestelde conclusie trekken.

Voor de SGP was het een lastige afweging. Uiteindelijk kreeg de wet in de Tweede Kamer het voordele van de twijfel. Op enkele punten had de fractie verbeteringen aan kunnen brengen, maar toen het op stemmen aankwam stemde de SGP tegen de stikstofreductie-doelstelling. Die zit de boeren, en ook ons als een graat in de keel. Het betreft overigens een doelstelling in 2035. Gelukkig kan die doelstelling tot die tijd altijd bijgesteld worden, als daar tenminste een politieke meerderheid voor is.

Hieronder staat de bijdrage van Peter Schalk. Voorafgaand aan zijn speech staan enkele toezeggingen die de minister hem deed.

Onderzoek door commissie-Hordijk 

  • Er wordt onderzoek gedaan, ook naar kritische depositiewaarden (kdw) en de daaruit voortvloeiende herstelmaatregelen. De minister zal aangeven wanneer dat rapport er is (waarschijnlijk april/mei) en daarbij aangegeven dat ze op basis van dat rapport zal nagaan of een nader onderzoek nodig is naar kdw. Het rapport zal gedeeld worden met Tweede en Eerste Kamer, zodat die de mogelijkheid hebben erop te reageren.


PAS-knelgevallen zullen met voorrang behandeld worden.

  • Nadat een melding is geverifieerd wordt aan de individuele melder een brief gestuurd met de uitkomst van de verificatie. Zo weet een initiatiefnemer (en ook de bank) zeker dat een vergunning wordt verstrekt zodra er ruimte uit de bronmaatregelen beschikbaar is.
  • Ministerie en banken bezien continu of de mogelijkheden voor het oplossen van deze problematiek door de banken vergroot kunnen worden. Als blijkt dat de overheid er aan kan bijdragen om het verstrekken van financiering mogelijk te maken, dan zullen we ons ervoor inzetten om dat te realiseren.

Vergoeding van de kosten.

  • Te denken valt aan administratieve kosten, kosten voor een ecologische toets, legeskosten. De minister is in gesprek met de provincies of en hoe in deze kosten kan worden voorzien of tegemoetgekomen. Binnen een maand wordt de Kamer daarover geïnformeerd.

Zoekgebieden

  • Als er onjuistheden en onduidelijkheden zijn door verouderde kaarten, zal de minister met de provincies bespreken hoe te reageren op vergunningen, namelijk op basis van de werkelijkheid, ook als de Aeriuskaarten niet op orde zijn.

Aanpassen van de wet

  • Minister Schouten wil absoluut geen toezegging doen over het aanpassen van de wet. Wel heeft ze toegegeven dat elk kabinet een eigen afweging kan maken, bijvoorbeeld als door bijzondere omstandigheden de normen niet haalbaar zijn.

Evaluatie haalbaarheid normen

  • De minister zegde toe binnen vier jaar een inschatting te maken van de technische, financiële en sociaaleconomische consequenties van de wet en de maatregelen om de voorgestelde omgevingswaarde voor 2035 te halen. IJkpunten moeten daarbij zijn de uitwerking van de Subsidieregeling Brongerichte Verduurzaming, de afspraken met de agrarische sector en andere partijen en het verdienmodel voor emissiereductie. Op die manier zou de reductiedoelstelling opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld.


Dit is de tekst van de bijdrage van het debat.

“Vroeger leerden wij op school dat de lucht om ons heen voor bijna 80 procent uit stikstof bestaat. De laatste weken heb ik wel momenten gehad dat mijn tijd ook voor 80 procent uit stikstof bestond, en wel als gevolg van het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering dat voorligt. Voorwaar, geen onomstreden voorstel. Mijn fractie worstelt dan ook met verschillende aspecten, op zoek naar balans tussen het goede en het kwade.

Laat ik met dat laatste beginnen, het kwade. Dat heeft te maken met het hoge percentage van natuurverbetering via de weg van stikstofreductie, zoals dat in deze wet is opgenomen. De wet stelt dat deze reductie moet leiden tot een verbetering van de natuur, in 2025 met 40%, 5 jaar later komt daar nog eens 10% bij tot een verbetering van 50%. En dan volgt er een reuzenstap in 5 jaar naar 74%. Dat betekent een enorme reductieopgave, van ongeveer 10 mol per jaar in 2020 – 2030, en daarna 5 jaar lang ruim 40 mol reductie per jaar.

Mijn fractie heeft grote twijfels bij deze opbouw. Bovendien, om deze percentages te halen zullen er ingrijpende en kostbare maatregelen getroffen moeten worden, met name door de boeren. Voor de periode tot 2030 ligt er in ieder geval een stappenplan. Maar voor de tijd daarna is er helemaal niets, alleen een percentage in de wet.

Ik ben geen voorstander van percentages in wetten. Ik ben geen profeet, maar iedereen kan voorspellen dat we in de problemen komen, bijvoorbeeld met de klimaatwet, maar ook bij deze wet wrijven juristen zich in de handen bij die onhaalbare percentages. Ik vind ook dat, als de wetgever al percentages in wetten wil vastleggen, dat dan pas gebeurt als de uitvoerbaarheid en betaalbaarheid inzichtelijk is gemaakt. Dat ontbreekt voor het 2035-doel. Daar maak ik me grote zorgen om.

Daarom, wat te doen als de percentages onhaalbaar blijken te zijn? En op welk moment kan bepaald kan worden of de haalbaarheid realistisch is?
Daarbij komt: er wordt nog gewerkt aan een landbouwakkoord, de stikstofmodellering wordt nog tegen het licht gehouden, er is onzekerheid over stalemissies, de opbrengst van de Subsidieregeling Brongerichte Verduurzaming is onduidelijk.
Alles afwegend zou ik het verstandig vinden om over enkele jaren een serieus evaluatiemoment te hebben en te kijken in hoeverre de doelstelling voor 2035 haalbaar is.

Stel nu dat blijkt dat de percentages niet haalbaar zijn, dan zijn er twee routes mogelijk. De eerste is dat er nog meer bronmaatregelen getroffen zullen worden, dus een nog zwaardere belasting op de sector. Dat raakt aan de sociaal-economische haalbaarheid en wellicht ook aan de technische mogelijkheden voor innovatie.

De tweede route is dat getemporiseerd wordt, oftewel dat de regering dan bereid moet zijn om te komen tot een heroverweging van de haalbaarheid van de doelstelling voor 2035. De mogelijkheid van deze tweede route lijkt mij cruciaal als het gaat om deze wet. Immers, de Habitatrichtlijn verplicht wel dat een gunstige staat van instandhouding op enig moment moet worden bereikt, maar niet wanneer dit het geval moet zijn. Ik ben dan ook benieuwd naar de reactie van de minister, en ik overweeg een motie op dit punt.

De boeren hebben het zwaar. Een van de belangrijkste zorgpunten voor boeren is het verdienmodel. Zeker als het erom gaat dat er emissie reducerende maatregelen moeten worden genomen. Al helemaal als de emissie eisen voor bestaande stallen zouden worden aangescherpt. Maar wie gaat dat betalen?

Tot 2030 gaat het voor de stallen om 172 miljoen voor Subsidieregeling Brongerichte Verduurzaming en 280 miljoen aanscherping emissienormen ammoniak. Dat telt op tot 452 miljoen. Maar er zijn inschattingen die aangeven dat de werkelijke kosten alleen voor dit onderdeel al meer dan 2 miljard euro vergen. Om het even in verhouding te zetten: 450 miljoen euro voor 70.000 stallen is 6.500 euro per stal. Dat is een boer alleen al bijna kwijt aan ontwerp en advies, zonder dat er nog iets aan de stal gedaan is. Kan de minister aangeven op welke wijze deze zware eisen realistisch tot een goed einde kunnen worden gebracht?

Boeren maken zich grote zorgen over hun toekomst. Goed dat er gewerkt wordt aan een landbouwakkoord. We moeten met elkaar zorgen voor een duidelijk pad voor de komende 10-20 jaar met een afdoende verdienmodel voor verduurzaming. Wat is de stand van zaken wat betreft het landbouwakkoord? Wordt daarbij ingezet op een goed verdienmodel voor emissiereductie?

Belangrijk onderdeel is wat de SGP betreft het maken van afspraken met boeren over de invulling van stikstofmaatregelen. Nu is de Nederlandse Melkveehoudersvakbond onlangs door de minister uit het overleg gezet. Hoe zit dat? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat niet óver de sector gesproken wordt, maar mét de sector?

Ik weet dat er een wet nodig is om de stikstofreductie en de natuurverbetering te bewerkstelligen, waardoor er ruimte komt voor diverse sectoren om in de toekomst te kunnen functioneren, en hopelijk te floreren. Maar dat mag niet ten koste gaan van het boerenbedrijf. Ook dat hebben we heel hard nodig voor de voedselvoorziening, maar ook voor onze economie.

Als deze wet alleen maar deze percentages in zich had, dan zou mijn fractie er al heel snel mee klaar zijn. Er is echter nog een ander element in deze wet ingebouwd, waardoor er problemen opgelost kunnen worden. Daarbij doel ik uiteraard op de PAS-knelgevallen. Die moeten juridisch geholpen worden door legalisatie. Deze rechtszekerheid hebben ze nodig, omdat ze anders financieel te kwetsbaar zijn. Ze komen helemaal niet aan innoveren toe als er geen ruimte is om te investeren. Bedrijven die te maken hebben met knelgevallenproblematiek zijn in feite vleugellam. Is de veronderstelling juist dat de wettelijke borging van het legaliseren van knelgevallen bijdraagt aan meer rechtszekerheid voor deze ondernemers, ook richting banken?

Veel boeren die ter goeder trouw gehandeld hebben verkeren in grote onzekerheid. Soms omdat de bank de handen van het bedrijf dreigt af te trekken. Of omdat bedrijfsovername opgeschort wordt. Innoveren en verduurzamen is er al helemaal niet bij. Deze bedrijven verdienen met voorrang meer rechtszekerheid. De druk op de beschikbare stikstofruimte is groot, en is met de recente Raad van State uitspraken niet kleiner geworden. Kan de minister toezeggen dat PAS-knelgevallen met voorrang stikstofruimte toegekend zullen krijgen en bovenaan de prioriteitenlijst staan? Wil de minister in samenwerking met provincies ervoor zorgen dat urgente knelgevallen met financieringsproblemen op korte termijn een vergunning krijgen? Of als terugvaloptie een financiële garantstelling? PAS-melders maken duizenden euro’s aan adviseurskosten voor het indienen van alle gegevens. Er zijn administratieve kosten, er moet een ecologische toets komen, de leges moeten betaald worden. Gaat de minister zorg dragen voor een vergoeding van deze kosten?

Een ander belangrijk vraagstuk is het functioneren van de kritische depositiewaarde. Deze speelt een steeds belangrijkere rol in het beleid. Niet alleen bij het vaststellen van de staat van instandhouding van een habitat en bij de Aerius-berekeningen, maar nu ook bij de omgevingswaarden. De nationaal, tot op de komma nauwkeurig vastgestelde kritische depositiewaarden verbloemen dat wetenschappelijk gezien sprake is van grote onzekerheden. De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het nader verslag dat de kdw’s voor een belangrijk deel zijn gebaseerd op veld- en laboratoriumexperimenten en dat modeluitkomsten alleen zijn gebruikt ter aanvulling of precisering.

Dat is een verkeerd beeld van de werkelijkheid. Uit de Europese veldexperimenten die op kleine schaal zijn gehouden kwamen enorme bandbreedtes. Vervolgens zijn hier door modelberekeningen en schattingen van onderzoekers voor Nederlandse habitattypen absolute waarden uitgerold, die door beleidsmakers nu voor absolute waarheden aangenomen worden. Dat is echter een schromelijke overvraging van de wetenschap. De minister erkent zelf ook dat eigenlijk per habitat ecologisch moet worden bepaald wat nodig is. Wat is bijvoorbeeld de rol van de waterhuishouding versus die van stikstof?

Kan de minister toezeggen dat er een onafhankelijk onderzoek komt naar de onderbouwing en het functioneren van de kritische depositiewaarden? En zo ja, is het mogelijk om dit onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door de commissie Hordijk?

Er gaat veel meer budget naar het opkopen van bedrijven dan naar het nemen van emissie reducerende maatregelen op het boerenerf. Terwijl dat laatste relatief veel goedkoper is. Waarom wordt provincies niet veel meer ruimte gegeven om hier een eigen lijn in te trekken afhankelijk van de gebiedsprocessen?

Onder stikstofgevoelige natuur vallen ook tienduizenden hectares zoekgebieden voor leefgebieden van Natura 2000 soorten. Ik zet hier grote vraagtekens bij. Bij deze zoekgebieden is nog onzeker of daadwerkelijk sprake is van het bewuste leefgebied, terwijl projecten er wel keihard op afgerekend worden. Jurisprudentie leert dat het bevoegd gezag beleidsvrijheid heeft met betrekking tot het intekenen van zoekgebieden in het kader van Natura 2000. Ik vraag de minister om deze beleidsvrijheid te benutten en gebieden pas op te nemen als vaststaat dat het om dit leefgebied gaat. Er zijn zelfs leefgebieden aangewezen waar die soorten gewoon niet te vinden zijn. En er zijn leefgebieden aangewezen die wel stikstofgevoelig zijn, maar waar de betreffende soort geen last heeft van de stikstof en de gevolgen ervan. Deelt de minister mijn mening dat die gebieden zo snel mogelijk uit Aerius gehaald moeten worden?

Resumerend, mijn fractie heeft nogal wat vragen. Daarbij besef ik dat er een grote opgave ligt, met enorme consequenties voor diverse sectoren. Mijn fractie streeft daarbij naar haalbaarheid en betaalbaarheid. En naar het oplossen van knelgevallen en het voorkomen van nieuwe problemen. Ik zie dan ook uit naar de reactie van de minister.