22 september 2015

Maidenspeech Peter Schalk

Het is een bijzonder genoegen, een eer, om vandaag mijn maidenspeech te mogen houden in deze Kamer. Dat wordt nog versterkt doordat het vandaag gaat over mensen die we hier in en om dit Huis gewoon tegenkomen, en die mij als nieuw Kamerlid op professionele wijze hebben ontvangen. Laat dat compliment ook een plaats mogen hebben in mijn eerste speech.
Maar, MdV, als we niet oppassen gaan we nogal een stevig besluit over  hen nemen. Laten we even bij ze langslopen: net buiten dit gebouw staan twee mensen van de Koninklijke Marechaussee, militairen dus. Hun rechtspositie wordt niet genormaliseerd. Ook niet van de politiemensen die je daar kunt aantreffen. Zij zijn letterlijk en figuurlijk buitengesloten. En, ze bleven er nogal rustig onder!
Binnenkomend in het Kamergebouw ontmoeten we de beveiligers, hun rechtspositie gaat genormaliseerd worden. Vervolgens de andere medewerkers, in en om de Hal en in de Koffiekamer: allemaal mensen die hier volledig dienstbaar zijn, die ook allemaal een eed hebben afgelegd, die zich met al hun gaven en talenten geven aan de publieke zaak. Maar ik merkte niets van een extra feestelijke stemming bij hen, terwijl het vandaag over de normalisering van hun rechtspositie gaat.

MdV, daarover spreken we vandaag met twee indieners, mevrouw Keijzer en de heer Van Weyenberg, en met minister Plasterk als hun adviseur. En natuurlijk wil ik de initiatiefnemers complimenteren, met name voor hun doorzettingsvermogen. Het is geen sinecure om met een beroep op een motie uit 1997, van de geachte afgevaardigde Zijlstra, een wetsvoorstel te verdedigen. Volgens de indieners heeft het parlement zich toen de facto uitgesproken voor het afschaffen van de publiekrechtelijke ambtelijke rechtspositie. Vervolgens werd door hun voorgangers in 2010 dit initiatiefwetsvoorstel ingediend. Het is nu 2015, dus een lange geschiedenis. Het siert de indieners dat ze het stokje hebben overgenomen en dat ze hebben doorgezet, zodat we nu kunnen spreken over de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren.

Bij deze wet zijn twee belangrijke actoren betrokken: de overheid en de overheidsdienaren.
Over de overheid kan ik in dit geval kort zijn. U weet, de SGP ziet de overheid als dienares van God: dat betekent kortweg dat wij geloven en belijden dat God de overheid met gezag bekleedt, om in de samenleving orde aan te brengen. Dat is nodig omdat die orde verdwenen is door het zondige handelen van mensen. We zien het in de wereld om ons heen.

Welnu, de overheid is er ten goede voor haar burgers. Dat wordt expliciet duidelijk als het gaat om de bescherming van ons grondgebied (met militairen), om de veiligheid op straat (door politie) en om de mogelijkheden voor overheid en burgers om recht en gerechtigheid te zoeken (via de rechtspraak).
Deze opsomming moet hartverwarmend zijn voor de indieners van dit wetsvoorstel. Dat zijn immers juist de groepen die zij uitsluiten van dit wetsvoorstel. Voor deze groepen is een genormaliseerde rechtspositie blijkbaar niet nodig. Welnu, laat ik helder zijn: ik ben dat zeer met hen eens.

Maar ik vind het vervolgens niet consistent: waarom al die anderen wel? De overheid dient haar burgers immers op allerlei terreinen, niet alleen op de terreinen van militie, politie en justitie. Ook op een ministerie, bij een inspectie, of door de griffie.
Kunnen de indieners nog eens expliciet uitleggen waarom die groepen wel een genormaliseerde rechtspositie nodig hebben? Waarom de politie niet en de beveiligers wel? Waarom de militairen niet, maar de AIVD wel? Waarom het Openbaar Ministerie niet en de Raad van State wel?
Wordt hier geen onderscheid gemaakt waar geen onderscheid is?

MdV, ik noem niet voor niets al die voorbeelden, want op al die terreinen liggen er taken voor de overheid. Maar de overheid kan niets doen, de overheid is een begrip. Zij heeft handen en voeten nodig: dat zijn onze ambtenaren. Zij hebben een buitengewoon belangrijke taak, namelijk om te zorgen dat de dienende overheid (zoals ik al zei, dienares van God) daadwerkelijk dienstbaar wordt.
Daar hoort, in de visie van de SGP, ook bij dat de dienende overheid een bijzondere positie heeft. De overheid moet, met name ook in moeilijke situaties, haar ambtenaren kunnen sommeren om bepaalde taken uit te voeren. In de visie van de SGP zou dat overigens begrensd moeten worden daar waar ambtenaren aantoonbaar en consistent gewetensbezwaard zijn. Dat was tot voor kort een goede gewoonte, helaas vorig jaar doorbroken op het terrein van gewetensbezwaarde ambtenaren.
Een vraag aan de indiener van D66 zou in dit verband zijn: stel dat de rechtspositie van ambtenaren genormaliseerd wordt, betekent dat dan dat u ook bereid bent de positie van de gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand gelijk te stellen aan die van gewone werknemers met een gewetensbezwaar? Normale werknemers mogen immers volgens de AWGB niet geweerd worden om het enkele feit van gewetensbezwaar. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de heer Van Weyenberg, en ook wel naar dat van mevrouw Keijzer.

Maar goed, terug naar de stelling: de overheid moet werkzaamheden kunnen opdragen. Anderzijds is de positie van ambtenaren zo dat zij bij die opgelegde werkzaamheden moeten kunnen afwegen of de opdracht legitiem is, oftewel niet in strijdt met de wettelijke taakuitoefening waartoe een ambtenaar is geroepen.
En juist daar is het van belang dat ambtenaren een aanstelling hebben, en niet zomaar een arbeidsovereenkomst. Ik wil proberen dat duidelijk te maken met een voorbeeld dat ik ontleen aan de schriftelijke inbreng van mijn zeer gewaardeerde voorganger, oud-senator Gerrit Holdijk. Hij heeft expliciet gevraagd naar de positie van griffiers. Het antwoord op zijn schriftelijke inbreng was teleurstellend, maar het bracht mij ertoe om aan een griffier (niet van dit Huis!) te vragen wat hij er van vond dat hij straks wellicht een andere rechtspositie zou hebben. Zijn antwoord zette mij aan het denken. Hij heeft daar grote moeite mee, omdat hij zich daadwerkelijk adviseur en raadsman acht, en in zijn functie ook waker over de democratische processen. Voor zijn gevoel kan hij juist door zijn aanstelling vanuit een volstrekt onafhankelijke positie functioneren. Ik weet, dat zijn gevoelens, maar ik vraag: Kunnen de indieners zich er iets bij voorstellen? Eenzelfde vraag kan ik stellen aan de minister, bijvoorbeeld voor wat betreft zijn secretaris-generaal, of zijn directe stafleden.

MdV, de indieners focussen in de loop van de wetsgeschiedenis steeds meer op het ontslagrecht. Dat zou de kern van het voorstel zijn. Daar zit nog een aandachtspunt, met name als het gaat over de gelijke behandeling van ambtenaren ten opzichte van werknemers. In de huidige situatie zijn hun verschillende rechtsposities in balans.
De ambtenaar heeft momenteel een betere rechtsbescherming. Mocht hij toch ontslag krijgen dan heeft hij recht op WW met een plus: een bovenwettelijke regeling waardoor de ontslagen ambtenaar veel langer een hogere uitkering behoudt.
Daartegenover kon de werknemer rekenen op een vergoeding die hij meekreeg bij een onvrijwillig einde van het dienstverband, zoals de kantonrechtersformule. Daarna kreeg hij WW, gerelateerd aan het maximum dagloon. Zo was de zaak enigszins in balans.
Inmiddels geldt voor werknemers in de private sector door de nieuwe Wet Werk en Zekerheid dat de kantonrechtersformule is vervangen door een lagere transitievergoeding, en dat hun maximale ww-periode zakt van 3 naar 2 jaar.

Voor ambtenaren geldt straks ook dat er bij eventueel ontslag een transitievergoeding wordt toegekend, maar intussen behoudt een ontslagen ambtenaar nog steeds het recht op de bovenwettelijke regeling, waardoor hij veel langer een WW-uitkering ontvangt, die ook nog eens veel hoger is, namelijk niet gerelateerd aan het maximum dagloon, maar aan het laatst genoten salaris. Terwijl hij intussen dus ook recht krijgt op de transitievergoeding die binnen het nieuwe ontslagrecht geldt.

De indieners van het wetsvoorstel erkennen dit in de nadere memorie van antwoord d.d. 21 mei 2015, maar ze zien het als een kostenpost. Ik citeer: “Worden ook de transitievergoedingen uit de Wet werk en zekerheid in aanmerking genomen, dan zullen die wellicht een structurele kostenpost opleveren”. Een kostenpost!
Zien de indieners dat dan als de prijs die betaald moet worden voor het beginsel dat ambtenaren in geval van ontslag gelijk behandeld moeten worden met werknemers in de private sector?
Vinden zij het gewenst dat de rechtspositie van een ontslagen ambtenaar veel sterker wordt dan van een werknemer? Of is dit een onbedoeld effect doordat de Wet Werk en Zekerheid tussentijds in werking is getreden?
Erkennen de indieners dat in feite op deze wijze het beginsel, namelijk gelijke behandeling in geval van ontslag, juist wordt geschonden?
En zo ja, op welke wijze gaan de indieners dit herstellen binnen dit wetsvoorstel?
Of kiest u voor een gemankeerde wet die direct vraagt om reparatiewerkzaamheden, bijvoorbeeld via een tijdelijke overgangsmaatregel bij AMvB zoals in het onderwijs? Of ziet u de gelijke behandeling ontstaan via de cao-tafel waar de positie van de ambtenaren zou moeten worden aangepast? Gezien de cao-onderhandelingen op dit moment lijkt dat geen realistische route. Hoe zien de indieners en de minister dit?

MdV, nog een punt van zorg is de hoeveelheid werk die dit alles met zich meebrengt. Uit de beantwoording van de minister blijkt dat in vervolg op dit wetsvoorstel ongeveer 100 andere wetten zullen moeten worden aangepast, en daarna talloze regelingen etc. Een project dat een jaar of drie zal duren. Terwijl het inmiddels al voor 40% van de ambtenaren niet meer geldt. Een operatie die tussen de 53 en 186 miljoen euro zal gaan kosten, in een tijd waarin de economie een tikje aantrekt, maar waar het geld echt niet voor het oprapen ligt.
Vinden de indieners dit nog proportioneel?
En een vraag aan de minister, vindt de regering dit verantwoord?
Zou het niet verstandig zijn, zo vraag ik aan indieners en minister, om nog eens heel goed te kijken naar alternatieven die hetzelfde effect hebben? Zijn de indieners daartoe bereid, bijvoorbeeld in overleg met sociale partners?

MdV, ik rond af. De fractie van de SGP heeft grote vraagtekens bij dit wetsvoorstel. Liever had ik mijn maidenspeech positiever afgesloten, bijvoorbeeld met een vriendelijke aanmoediging. Anderzijds vind ik het bijzonder om mijn maidenspeech te houden over ambtenaren die een eed hebben afgelegd voordat zij hun taak en functie gingen bekleden.

Ook ik mocht onlangs de eed afleggen. Een bijzonder moment, omdat juist in het afleggen van de eed iets doorklinkt van de bijzondere taak die ambtenaren en ambtsdragers hebben. Voor mij betekent dat ook dat ik die taak onder aanroeping van de hulp van God heb mogen aanvaarden. In die afhankelijkheid hoop ik het werk hier in de Kamer te mogen doen, tot eer van God, tot heil van onze medemensen.

Met deze persoonlijke opmerking rond ik af, en wacht ik graag de beantwoording van de indieners en de minister af.