14 februari 2017

Lerarenregister; bevoegd of bekwaam?


De spreektekst van SGP-senator Peter Schalk bij de bespreking van de Wet invoering lerarenregister en registervoorportaal.

Een vraag die het altijd goed doet is deze: als je terugdenkt aan je schooltijd, wie was toen jouw beste leraar? Dan krijg je allerlei verrassende antwoorden. Iedereen heeft inmiddels iemand in gedachten. Maar dan de volgende vraag: wat was er nu zo bijzonder aan hem of haar? Had dat nu te maken met het vak, met de inhoud, of met de persoon van de leraar?

Je kunt die vraag ook stellen voor scholen. Hoe staat het met de kwaliteit van scholen, en dan in relatie tot het personeel. Vanmorgen had ik contact met bestuurders van 2 schoolgemeenschappen: Fruytier scholengemeenschap in re regio Apeldoorn –Urk – Rijssen: alle kwaliteitskaarten volgens de inspectie op groen, bij de toets van Elsevier haalden ze op 4 indicatoren 16x super en 22 x voldoende/goed, maar ze kregen onlangs een brief van het ministerie dat ze 26% van de lessen door onbevoegde leraren laten geven. Een ander voorbeeld: Calvijn college, Goes – Middelburg – Tholen: alleen maar groene kwaliteitskaarten, volgens Elsevier een superschool, maar het ministerie zet de duimschroeven aan: 21% onbevoegde lessen.

Natuurlijk is het waar: een superschool kan altijd nog gaan voor super-de-luxe, en voor die goede leraar of lerares is het beste nog niet goed genoeg, ook in de wetgeving. Daarom moeten we zorgen dat zij enerzijds bediend worden, anderzijds beschermd worden. En dat is de manier waarop de fracties van SGP en CU naar dit wetsvoorstel kijken.

Het bijzondere in dit wetsvoorstel is dat dit de zoveelste poging is om het beroep van leraar op de kaart te zetten, en wel door een heel bouwwerk op te zetten. Er is gesproken over het fundament: dat zou de professionele ruimte zijn. Er is verwezen naar de drie pijlers van dit wetsvoorstel: De erkenning van de professionele ruimte, de erkenning van de zeggenschap van de leraar en de komst van het lerarenregister.
Daardoor worden leraren zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun beroep, en het bevoegd gezag moet leraren tot professionele beroepsuitoefening in staat stellen.

Tot zo ver, helder en overzichtelijk.

Om dat nu voor elkaar te krijgen is in deze wet voorzien in een viertal zaken: registratie, nascholing, erkenning van zeggenschap, komen tot een professioneels statuut.

Dat alles is in eerste instantie een zaak van leraren zelf in relatie tot het bevoegd gezag. Feit is en blijft, ook na beantwoording van een serie vragen hierover, dat de leraren straks een eigen verantwoordelijkheid krijgen, die vervolgens absoluut ook arbeidsrechtelijke gevolgen kan en zal hebben. Heel simpel: als leraren met elkaar de bekwaamheidseisen hebben vastgesteld, en als registratie verplicht is, dan komt er een moment waarop het register aangeeft of een leraar wel of niet voldoet aan de eisen.

Het wetsvoorstel, en de wetsgeschiedenis tot nu toe, maakt duidelijk dat bij niet voldoen er een fors probleem is. In dat geval komt er een aantekening in het register (op zijn vroegst in 2022) en daaruit volgt dat de betreffende leraar niet meer onderwijsgevende verantwoordelijkheid mag dragen. Kortom: deze persoon mag niet meer worden ingezet voor de klas.

Vervolgens is er een vacuüm: ondanks herhaald aandringen via de schriftelijke inbreng geeft de regering alleen aan dat ze het mogelijk acht dat cao-partijen tot de conclusie komen dat aan het niet voldoen aan de herregistratiecriteria het gevolg is verbonden dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd de arbeidsverhouding te continueren. Dat is echter aan die partijen en niet aan de wetgever. Wel kan de wetgever, vanuit diens verantwoordelijkheid voor onderwijskwaliteit, als bekostigingsvoorwaarde voor bevoegde gezagsorganen in het bijzonder onderwijs, respectievelijk als regel voor het openbaar onderwijs, stellen dat benoemde leraren ook bevoegd moeten zijn en dat aan het niet behalen van de herregistratiecriteria is verbonden dat de leraar niet meer voor de klas kan staan.

• Maar wat betekent dit voor de leraar in kwestie, zo vraag ik aan de staatssecretaris? Mag hij worden ontslagen? Zo niet, wat moet hij dan gaan doen? En wie betaalt dat?
• Wat betekent dit voor het bevoegd gezag? Mag deze nu wel de leraar ontslaan, of niet? Wie betaalt bij ontslag de transitievergoeding? Of is die niet meer van toepassing omdat de leraar zijn bekwaamheid niet adequaat heeft onderhouden?
• En als het bevoegd gezag uit arren moede maar besluit om de leraar aan te houden en voor de klas te zetten, wat gebeurt er dan als er iets mis gaat in de klas? Wie is dan verantwoordelijk?

Waarom komt de staatssecretaris niet met een heldere lijn? Je kunt toch niet als wetgever een probleem creëren, en vervolgens de vragen naar de oplossing op een cao-tafel schuiven?

In dit verband is er nog een andere kwestie, die ook heel zwaar weegt voor de fracties van SGP en CU: het register is blijkbaar niet alleen een kwestie tussen werkgever en werknemer, maar ook ouders en leerlingen mogen als gebruikers volop inzicht hebben, vanuit de gedachte van transparantie.

Zetten we daarmee de leraar niet geweldig op achterstand, juist ten aanzien van het belangrijkste dat de leraar moet hebben in zijn vak en in zijn klas, namelijk gezag. Hij is als leraar immers gezagsdrager. Stel dat hij door onvoorziene omstandigheden een periode niet in staat is om aan de vastgestelde bekwaamheidseisen te voldoen, en een leerling of diens ouders spreken hem daar op aan. En dat is echt niet denkbeeldig, want volgens de uitleg krijgen ouders en leerlingen inzicht in drie zaken:
1. Is de leraar bevoegd?
2. Voor welke bevoegdheid gaat hij op voor herregistratie?
3. Is er de aantekening dat hij niet voldoet aan de bekwaamheidseisen?

Helaas moeten we constateren dat onze samenleving steeds minder ontzag voor het gezag heeft. Als dit element, dat onderdeel dient te zijn van gesprek tussen bevoegd gezag en leraar, op straat komt te liggen, dan zetten we toch het gezag van die leraar te kijk? Dat is toch juist een enorme verzwakking van de positie van de leraar?

Dit klemt nog te meer als we het bezien in het bredere kader, waar mijn collega van de ChristenUnie terecht op heeft gewezen, namelijk de verkenning naar de ‘Rijks-brede beroepenregistratie-autoriteit’. Daarbij gaat het over registratie voor steeds meer publieke beroepsbeoefenaars, zoals politieagenten en belastingambtenaren. Als het publiek bij een uitgeschreven bekeuring eerst even kan nazien of de betreffende agent wel bekwaam en dus bevoegd is, dan is toch het hek van de dam? Terug naar de leraar: de vraag of iemand wel of niet bekwaam is dient toch een zaak te zijn van werkgever en werknemer?

In de beantwoording op de vele vragen over deze aspecten heb ik gelezen dat het de bedoeling is dat dit een kwaliteitsinstrument is, en geen afrekeninstrument. Als dat zo is, dan dient de wetgever te zorgen voor juiste waarborgen, voor afgehechte juridische borging, voor bescherming tegen oneigenlijk gebruik. De fracties van de SGP en de CU zijn daar nog niet van overtuigd, en we zijn benieuwd hoe de staatssecretaris dit ziet.

Tot slot is het van belang om te luisteren naar het veld. Het is logisch dat de Onderwijscoöperatie het lerarenregister graag ziet ontstaan. Het is opvallend dat enkele vakbonden erg positief zijn over het fenomeen.

Vanuit het VO klinken echter sterke bedenkingen. Er wordt kritiek geleverd op administratieve lastenverzwaring, onwerkbaarheid als scholen zich gaan instellen op verbreding van hun aanbod in het kader van onderwijs 2032, mentoren die hun eigen klas voor twee vakken hebben waarvan 1 dan niet bevoegd, hoog opgeleide docenten die voor aanpalende vakken als onbekwaam of onbevoegd zullen worden gekwalificeerd. Het ‘leren van elkaar binnen professionele leergemeenschappen wordt hierdoor geen recht gedaan. Men vindt het vreemd dat in bepaalde vormen van speciaal onderwijs meer aandacht komt op de vakinhoud als op andere kennis- en vaardigheidsgebieden, gericht op leerlingen met achterstanden of beperkingen. Ook de termijn van 2 jaar onbevoegd is niet realistisch als de eis komt dat drie- of vierjarige opleidingen moeten worden gevolgd. Zijn dit allemaal angstverhalen, of kan de staatssecretaris de genoemde zorgen wegnemen?

De PO-Raad en de VO-Raad hebben grote twijfels geuit, en roepen op om het registratiesysteem in te bedden in de schoolcontext. Ook door hen wordt gewaarschuwd voor de administratieve last, en spanning op invoeringsdatum. En zij geven, net als mijn fractie, aan dat het arbeidsrechtelijk gevolg als consequentie van niet-herregistratie niet door sociale partners kan worden vormgegeven, terwijl de regering daar wel steeds naar blijft verwijzen. Hoe lost de staatssecretaris dit dilemma op?

Het meest opvallend is dat een groot aantal leraren er blijkbaar niet veel in ziet, gezien het feit dat in enkele weken ruim 26.000 handtekeningen zijn verzameld tegen deze vorm van een lerarenregister. Hoe waardeert de staatssecretaris deze signalen van de leraren?

De leden van de fracties van CU en SGP zien uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.